wapperend wier
Aan de zee, de zalige zee!
De voeten bloot, met het deinende water rondom de tenen.
De haren, de niet te bedwingen haren wapperend in de wind.
We spreiden onze arme, draaien het gezicht in de wind, laten het water langs onze benen wassen.
En met de ogen dicht waait weg wat weg mag waaien en stromen we vol nieuwe zwier.
En dan op de hurken, met de billen waterig, kijken we naar het wier. Het wapperend wier. Het wier dat weifelt, warrelt, heen gaat en weer terugkomt. Misschien om ons te bekoren, het wier dat met oeverloos geduld zwiert.